
1. Situering
Ondanks een daling van de kennis Nederlands (link met Fiche1 en Fiche2), daalt het aandeel van gezinnen met het Nederlands als thuistaal (als enige thuistaal of in combinatie met het Frans) amper, en neemt het in absolute aantallen sinds 2000 zelfs toe. Onvermijdelijk leidt dit tot de traditionele vraag: zijn er dan meer ‘Vlamingen’ in Brussel?
2. Het belang van de thuistaal
De maatschappelijke en politieke discussies over Brussel worden, ongeacht de samenstelling van haar inwoners, gedomineerd door de tweedeling ‘Franstaligen’ versus ‘Vlamingen/Nederlandstaligen’. Dit is niet verwonderlijk gezien het Brussels model het resultaat is van een institutionaliseringsproces met de twee traditionele gemeenschappen als basis, maar er tegelijk geen lidmaatschapscriteria bestaan die bepalen tot welke van beide ‘verbeelde’ gemeenschappen de Brusselaars behoren. Lidmaatschap wordt veelal ‘toegeschreven’ (ascribed identity) op basis van criteria die kunnen variëren afhankelijk van de positie van diegene die deze vorm van identiteit bepaalt (voor ‘Vlamingen’ gaande van ‘Brusselaars met het Nederlands als enige thuistaal’ tot ‘de gebruikers van de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap’; en ‘Franstaligen’ als 100% min de gehanteerde definitie voor ‘Vlaming’ … ). Zelden heeft men het over de ‘beleefde’ identiteit (avouwed identity), waarbij het het individu zelf zijn identiteit definieert. In beide benadering speelt thuistaal evenwel een rol.
Thuistaal |
TB1 |
TB2 |
TB3 |
TB4 |
Frans |
51,8% |
56,6% |
32,4% |
52,2% |
Nederlands |
9,3% |
6,9% |
5,5% |
5,6% |
Fr/Nl |
10,0% |
8,4% |
14,1% |
10,7% |
Fr/Andere |
9,2% |
11,3% |
16,4% |
10,1% |
Andere |
19,7% |
16,8% |
31,7% |
21,4% |
Tabel 1. Oorspronkelijke thuistaal
Het aandeel van Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen daalt over de betrokken periode, maar niet significant. Ook het aantal Brusselaars uit een traditioneel tweetalige familie schommelt, maar uiteindelijk is het aandeel gelijk aan dit van 2000. Toch is het profiel duidelijk verschillend. Alhoewel de meerderheid van de Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige families uit Vlaanderen komt, en de traditioneel tweetaligen vooral in Brussel zijn geboren, is de eerste groep significant jonger (van gemiddeld 56 in TB1 naar 46 jaar in TB4), en halveerde het aantal gezinnen met kinderen ten voordele van partners zonder kinderen en alleenstaanden. Linken we beide aan hun ‘beleefde identiteit’ dan daalde het aantal Brusselaars dat zichzelf als Vlaming ziet van 37,7% in TB2 naar 17,7% en steeg het aantal ‘Nederlandstaligen’ van 3,1% naar 17,6%. De traditioneel tweetaligen identificeren zich amper met beide categorieën. Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen zien zich in eerste instantie, in volgorde van belangrijkheid, als Belg, Brusselaar en Europeaan. Waar de identificatie als ‘Vlaming’ of ‘Nederlandstalige’ wel nog een rol speelt, is bij de keuze van de taal van zijn of haar politieke vertegenwoordigers. Zeker een identificatie als ‘Vlaming’ leidt ondubbelzinnig tot de keuze voor een Nederlandstalige lijst. Ook diegenen die zichzelf als ‘Nederlandstalige’ zien, stemmen significant meer voor een lijst met Nederlandstalige kandidaten.
3. Nederlands vanuit een ‘Brussels’ perspectief
De Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen richten zich evenwel veel sterker dan vroeger op Brussel. Op de vraag waar ze zichzelf binnen 5 jaar zien wonen, scoren zij met 90% ‘nog steeds in Brussel’ het hoogst van alle thuistaalgroepen en significant hoger dan in TB3. Deze houding vertaalt zich bijvoorbeeld ook in hun reactie wanneer ze de lokale ambtenaar in het Nederlands aanspreken en deze in het Frans antwoordt. Zo’n 90% schakelt in deze situatie naar het Frans over.
|
TB1 |
TB2 |
TB4 |
Overschakelen naar het Frans |
40,2% |
36,6% |
89,8% |
Verder gaan in het Nederlands |
6,7% |
8,6% |
0,7% |
Andere reactie |
7,1% |
13,1% |
- |
Niet van toepassing |
46,0% |
41,7% |
9,5% |
Tabel 2. Reactie Nederlandstalige bij reactie ambtenaar in het Frans
Tabel 2 illustreert echter ook dat deze reactie van de ambtenaar steeds meer voorkomt, hetgeen het probleem van de tweetaligheid van de dienstverlening in de Brusselse administratie onderstreept.
Ook in de privésfeer wordt door hen meer Frans gebruikt. De ondervraagden uit TB4 scoren het hoogst van alle meetmomenten op de keuze voor een Franstalige partner (45,2%) en het laagst op een partnerkeuze uit dezelfde thuistaalgroep (35,6%). Tabel 3 vat het taalgebruik met de partner en met de partner en kinderen samen.
|
TB1 |
TB2 |
TB3 |
TB4 |
Fr partner met ouders |
49,8% |
48,8% |
36,8% |
53,4% |
Fr met partner |
55,2% |
54,6% |
38,1% |
63,0% |
Fr met kinderen |
66,4% |
59,1% |
34,5% |
67,8% |
Nl partner met ouders |
51,8% |
43,7% |
63,4% |
42,4% |
Nl met partner |
55,7% |
54,6% |
68,9% |
49,3% |
Nl met kinderen |
67,7% |
76,7% |
80,6% |
74,6% |
Tabel 3. Taalverschuivingsproces partners van Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen
Met de partner en de kinderen wordt na een daling (TB1 tot TB3) opnieuw meer Frans gesproken. Met de kinderen wordt dan wel meer Nederlands dan Frans gesproken. Toch gaat bij een kwart van deze gezinnen het Nederlands als gezinstaal verloren.
Heeft het nog zin om de Brusselaars in thuistaalgroepen op te splitsen? Toch wel, maar niet om de Brusselaars in de twee traditionele taalgemeenschappen op te delen, maar wel omdat vanuit sociolinguïstisch perspectief de thuistaal doorslaggevend is op de meeste taaldomeinen. En op dat vlak staan de jongere Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen anders tegenover de Brusselse taalsituatie dan vroeger. Ze steunen significant meer het idee van een tweetalig onderwijscurriculum, en benadrukken tweetaligheid als essentieel kenmerk van de Brusselse identiteit waarmee ze zich sterker kunnen vereenzelvigen dan met de Vlaamse. De vraag is ook hier in welke mate verhuispatronen hierbij een rol spelen. Niet alleen is de oudste generatie Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen, die de genese van het Brusselse model en de inherente taalspanningen hebben meegemaakt, stilaan aan het verdwijnen, de vraag is ook of diegenen die zich niet comfortabel voelen in de Brusselse meertalige realiteit niet naar Vlaanderen zijn verhuisd.