Author(s)
Janssens Rudi
Source

BRIO-matrixfiche, 2018

Organisation
Year
2018
Language
NL
abc matrix fiche

1. Situering

Uit het vierde taalbarometeronderzoek blijkt de laatste 20 jaar een halvering van het relatieve aandeel van Brusselaars die van zichzelf beweren dat ze goed tot uitstekend Nederlands spreken (link met Fiche1). In absolute cijfers betekent dit dat een kwart minder Brusselaars comfortabel een gesprek in het Nederlands kan voeren.

2. Kennis van het Nederlands: ‘aanbod’ en ‘vraag’.

Migratie speelt ongetwijfeld een rol bij de kennis van het Nederlands. Het overgrote deel van de Brusselaars dat uit het buitenland komt, spreekt de taal niet. Toch illustreert tabel 1 dat de daling van de kennis van het Nederlands in eerste instantie te wijten is aan de daling van de kennis bij de Belgen. Zowel de Brusselaars geboren in Brussel, Vlaanderen als Wallonië spreken significant minder vloeiend Nederlands dan in TB3. De kennis bij de niet-Belgen, waarvan de meeste een cursus Nederlands hebben gevolgd, is daarentegen toegenomen tegenover TB3.

Nederlands

TB1

TB2

TB3

TB4

Belg

39,1%

31,8%

26,9%

17,4%

°Brussel

38,1%

31,3%

27,6%

18,0%

°Vlaanderen

81,1%

73,1%

80,5%

69,8%

°Wallonië

19,1%

18,6%

17,4%

6,9%

EU

14,6%

12,9%

11,8%

13,7%

Niet-EU

7,4%

5,1%

5,6%

14,8%

Tabel 1. Taalkennis Nederlands naar nationaliteit

Als men van huis uit geen Nederlands spreekt, leert men de taal meestal via het onderwijs. Tabel 2 geeft aan in welke mate de respondenten, die op het ogenblik van de bevraging tussen de 18 en 30 jaar oud zijn en onderwijs volgden in het Franstalig secundair onderwijs in Brussel of Wallonië, het Nederlands beheersen. Uiteraard moet men voorzichtig zijn met de interpretatie van deze gegevens omdat men de omstandigheden niet kent waarin deze Brusselaars het Nederlands gebruikten na hun opleiding, maar de cijfers zijn wel indicatief om de negatieve evolutie te schetsen. Geen 10% van de jonge Brusselaars die in het Franstalig onderwijs school liepen spreekt goed tot uitstekend Nederlands.

Kennis Nederlands

TB1

TB2

TB3

TB4

Franstalig onderwijs Brussel

20,0%

12,6%

11,7%

7,8%

Wallonië

14,1%

22,9%

11,6%

8,9%

Tabel 2. Taalkennis naar onderwijsachtergrond (18-30 jaar)

Tegenover een dalend ‘aanbod’, staat evenwel een stijgende ‘vraag’. Dit komt onder meer tot uiting in de vraag naar tweetalig lager onderwijs. Alhoewel tweetalig onderwijs een vlag is die vele ladingen kan dekken, illustreren de cijfers toch het ongenoegen over het huidige onderwijsbeleid. Zo’n 90% van alle Brusselaars, ongeacht hun taalachtergrond, is voorstander van een dergelijke onderwijsaanpak.

De reden om Nederlands te leren is eerder van praktische aard: het Nederlands is in de Brusselse context een belangrijke troef op de arbeidsmarkt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het taalprofiel van de ondervraagde werklozen, ongeacht hun andere kwalificaties. Reeds van bij de eerste survey kende 80% van de werklozen geen Nederlands, hetgeen momenteel steeg tot ruim 90%. Slechts 5% van de werklozen spreekt Nederlands en Frans, en voor de drietaligen is de kans op werkloosheid het kleinst.

 

TB1

TB2

TB3

TB4

Geen Frans

5,9%

6,4%

17,8%

19,7%

Geen Nederlands

80,6%

80,7%

91,5%

90,9%

Geen Engels

71,9%

68,7%

84,6%

82,2%

Geen Frans/Nederlands/Engels

5,5%

5,2%

15,1%

15,3%

Tweetalig Nederlands/Frans

7,5%

11,3%

2,0%

5,0%

Tweetalig Frans/Engels

16,6%

18,1%

8,3%

13,2%

Drietalig Frans/Nederlands/Engels

11,7%

12,0%

5,2%

2,1%

Tabel 3. Taalkennis werklozen

Tenslotte zijn 70% van de Brusselaars overtuigd van tweetaligheid als basis van de Brusselse identiteit, vindt 85% het belangrijk Nederlands te kennen en is er zelfs een meerderheid die de kennis van het Nederlands belangrijker vindt dan deze van het Engels.

3. Een nieuwe Brusselse paradox?

De vraag dringt zich dan ook op waarom de vraag naar het Nederlands stijgt en haar kennis mede bepalend is voor de positie op de arbeidsmarkt, terwijl de kennis zelf daalt. Alhoewel de taalbarometer als instrument een algemeen beeld wil schetsen en niet diep op de verschillende aspecten van de taalproblematiek kan ingaan, zijn er toch een paar elementen die een aanzet tot mogelijke verklaring bieden. Dat het onderwijs hierbij een doorslaggevende rol speelt komt wel duidelijk naar voor, maar dit is niet het enige element dat de daling verklaart.

Een deel van de verklaring schuilt in de perceptie van de taal. Op de vraag met welke categorie de Brusselaars zich het minst mee kunnen identificeren, antwoordt 68,2% van diegenen die niet uit een gezin komen waar het Nederlands als thuistaal wordt gesproken ‘Nederlandstalige’ of ‘Vlaming’. Vooral de toename van de negatieve perceptie van ‘Nederlandstalige’ valt hierbij op: van 3,1% in TB2, naar 19,4% in TB3 tot 30,7% in TB4. Dat mogelijk ook de politieke polarisering hierbij een rol speelt mag blijken uit de negatieve perceptie van Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige gezinnen tegenover ‘Walen’. Waar ‘Waal’ bij hen in TB2 helemaal geen negatieve connotatie had (slechts bij 0,8% van hen), was dit in TB3 ineens 24,2% en in TB4 zelfs 43,8%. De mate waarin deze onderlinge perceptie de cijfers van de zelfrapportage Nederlands bepaalt is moeilijk te achterhalen, maar dat het een rol speelt is zeker. Niet alleen de negatieve perceptie kan een rol spelen, maar ook het belang van de taal op de arbeidsmarkt kan tot het besef leiden dat men de eigen taalkennis minder optimistisch moet inschatten.

Een derde verklarend element heeft met migratie en verhuisbewegingen te maken. Alhoewel taal zelden een bepalend element is dat de loop van de bevolking stuurt, speelt zij toch indirect een rol. Van diegenen die van Vlaanderen naar Brussel verhuizen, komt momenteel 40% uit een eentalig Nederlandstalige familie, terwijl de rest vooral uit een eentalig Franstalig en in mindere mate een traditioneel tweetalig gezin komt. Omgekeerd kan men veronderstellen dat iemand die Nederlands kent ook sneller geneigd zal zijn naar Vlaanderen te verhuizen. Dat vooral middenklassengezinnen de stad voor de bredere rand inruilen, en er een duidelijke link is tussen de kennis van het Nederlands en de positie op de arbeidsmarkt, doet vermoeden dat de uitstroom uit de stad ‘Nederlandstaliger’ is dan de instroom. Dit strookt eveneens met het sociologische inzicht van steden als ‘emancipatiemachines’ waar nieuwkomers vaak in achterstandswijken terecht komen maar geleidelijk stijgen op de maatschappelijke ladder en in hun zoektocht naar een geschiktere woonomgeving en/of betere job in de stadsrand terecht komen en op die manier weer plaats maken voor andere nieuwkomers. Een opvolging van cursisten Nederlands zou deze mogelijke dynamiek in kaart kunnen brengen.

Publication type
Card
Category
Multilingualism
Language
Region
Brussels Capital Region