Auteur(s)
Van Cappel Gide
Janssens Rudi
Source

BRIO-fiche, oktober 2025

Organisation
Année
2025
Langue
NL
inburgering

Inleiding

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is niet alleen het jongste, maar ook het meest diverse gewest van het land. Al decennialang vervult Brussel een onthaalfunctie voor uiteenlopende migratiestromen: van politieke vluchtelingen in de 19e eeuw tot arbeidsmigranten en internationale expats in de 20e en 21e eeuw (Janssens et al., 2024). Deze lange migratiegeschiedenis heeft geleid tot een samenleving waarin geen enkele etnisch-culturele groep nog de demografische meerderheid vormt. In plaats daarvan is een superdiverse stedelijke realiteit ontstaan, gekenmerkt door een complex samenspel van herkomstlanden, migratiegeneraties, levensbeschouwelijke oriëntaties en sociaaleconomische posities (Kavadias et al., 2022). Deze kwalitatieve diversificatie van de stadsbevolking heeft zich de afgelopen twee decennia bovendien aanzienlijk versneld. De superdiversiteit vertaalt zich onvermijdelijk in een uitgesproken culturele en taalkundige diversiteit, wat de lokale samenleving voor belangrijke uitdagingen plaatst op het vlak van sociale cohesie. Brussel staat hierin niet alleen: ook andere Europese grootsteden kennen een gelijkaardige evolutie. Sinds het einde van de jaren 1990 hebben verschillende Europese landen daarom inburgeringstrajecten ontwikkeld met als doel nieuwkomers te integreren in de samenleving (Duszczyk et al., 2020). Dergelijke trajecten zijn doorgaans niet langer uitsluitend verbonden aan het verkrijgen van de nationaliteit, maar vaak ook aan de toegang tot bepaalde burgerlijke rechten, zoals verblijfsvergunningen, werktoelatingen en bredere sociaaleconomische rechten (Xhardez, 2016). Als we inzoomen op de specifieke Brusselse context, zien we echter een bijzonder complex verhaal. Door de ingewikkelde institutionele structuur van het Gewest is het niet mogelijk om te spreken van één uniform inburgeringsbeleid. De bevoegdheidsverdeling en decentralisatie, met de oprichting van de gewesten, hebben ertoe geleid dat verschillende overheden een eigen beleid kunnen ontwikkelen en implementeren op het Brusselse grondgebied. In wat volgt gaat deze fiche dieper in op het inburgeringsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierbij besteden we aandacht aan de complexe taalkundige situatie, die met behulp van gegevens uit de Taalbarometer in kaart wordt gebracht. Zo wordt nagegaan welke talen door inburgeraars worden gesproken en in welke mate deze taalpatronen verschillen en evolueren doorheen de tijd. Daarnaast analyseren we het institutionele kluwen waarin het Brusselse inburgeringsbeleid zich situeert.

tabel1
 Tabel 1: Thuistaal respondenten geboren in Brussel. Bron: Saeys et al. (2025)

De evolutie van de Taalbarometergegevens voor de in Brussel geboren respondenten bevestigt dat het Frans zijn centrale positie in het BHG behoudt, zij het met fluctuaties over de tijd. In 2001 sprak meer dan 6 op de 10 Brusselaars die in Brussel waren geboren, thuis uitsluitend Frans; dit aandeel daalde in 2013 aanzienlijk tot 42%, maar steeg vervolgens opnieuw naar 58% in 2024. Het Nederlands blijft daarentegen slechts beperkt aanwezig als exclusieve thuistaal (7% in 2001, 3% in 2013 en bijna 4% in 2024), terwijl ook de tweetalige combinatie Frans/Nederlands sterk terugloopt: na een piek van 24% in 2013 bedraagt dit aandeel in 2024 nog slechts 7%. Parallel neemt de categorie “Frans in combinatie met een andere taal” redelijk sterk toe (van 10% in 2001 tot 23% in 2024), hetgeen duidt op een situatie waarin Frans als thuistaal de spiltaal blijft, maar steeds vaker wordt ingebed in bredere repertoires en groeiende meertaligheid (Saeys et al., 2025). De categorie “Andere talen” stijgt ten slotte van 5% naar 11% in 2013 en stabiliseert vervolgens op ongeveer 8%. Dit wijst op een blijvende aanwezigheid van Brusselaars die opgroeien in een gezin waar geen Nederlands noch Frans wordt gesproken. 

tabel2
 Tabel 2: Thuistaal respondenten geboren in het buitenland. Bron: Saeys et al. (2025)

Voor Brusselaars die in het buitenland zijn geboren, ontstaat een verschillend maar complementair beeld in vergelijking met respondenten geboren in Brussel. De categorie “Andere talen” bekleedt hierbij een uitgesproken centrale positie, met 64% in 2001, een piek van bijna 69% in 2013 en een terugkeer naar 64% in 2024. Dit stabiele aandeel wijst erop dat een meerderheid van de buitenlandse geboortecohorten thuis geen Frans of Nederlands spreekt. Het Frans als exclusieve thuistaal blijft bij respondenten geboren in het buitenland aanzienlijk minder prominent aanwezig. Ze behoudt echter een zekere consistente aanwezigheid: 18% in 2001, 13% in 2013 en (terug) 18% in 2024. De categorie Frans in combinatie met een andere taal vertoont een lichte maar gestage groei: 15% in 2001 tegenover 16% in zowel 2013 als in 2024. Dit kan worden geïnterpreteerd als een aanwijzing dat Frans in sommige gevallen fungeert als een aanvullende of een brugtaal binnen migrantenhuishoudens, zonder hierbij een exclusieve positie in te nemen. Op die manier blijft Frans binnen het BHG belangrijk in processen van inburgering, zonder de primaire taal van herkomst volledig te vervangen. Het Nederlands daarentegen blijft quasi afwezig als thuistaal (3% in 2001, 1% in 2013 en 2% in 2024). Zelfs in combinatie met het Frans blijft de groep zeer beperkt: respectievelijk circa 1% op de drie meetmomenten. Deze lage cijfers tonen dat het Nederlands in de praktijk nauwelijks verankerd geraakt als thuistaal binnen deze groep Brusselaars die in het buitenland zijn geboren.

Samengevat vertonen de in Brussel en het buitenland geborenen drie verschillen. Ten eerste is de dominantie van Frans minder sterk en blijft een overweldigende meerderheid van respondenten trouw aan andere, vaak niet-Europese, talen (Saeys et al., 2025). Ten tweede speelt het Frans bij in het buitenland geboren respondenten eerder een instrumentele rol, vaak in combinatie met andere talen. Ten derde blijft het Nederlands, zowel als exclusieve taal als in tweetalige configuraties, gemarginaliseerd. 

1 nieuwkomer, 2 trajecten

Het inburgeringsbeleid is geënt op het gemeenschapsdenken, dat uitgaat van een verbeelde gemeenschap van mensen met een gedeelde affiniteit op basis van een gemeenschappelijk verleden, waarden en cultuur (Anderson, 1983). Inburgeringstrajecten ontstonden eind jaren 1990 en begin 2000 onder invloed van toenemende migratiestromen en politieke druk om integratie te koppelen aan wederkerigheid en verantwoordelijkheden. Deze druk werd vooral gevoed door het restrictiever wordende discours rond migratie en veiligheid na 9/11 (Joppke, 2014). Beleidsmakers reageerden door inburgeringstrajecten niet enkel te verbinden aan nationaliteitsverwerving, maar ook aan verblijfsrechten, werktoegang en sociale voorzieningen (Xhardes, 2016). Daarmee groeiden inburgeringstrajecten uit tot een kerninstrument dat zowel participatie als controle beoogde binnen de bredere Europese migratieregulering. In Vlaanderen beoogt een inburgeringstraject in die zin integratie in de Nederlandstalige gemeenschap; in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan dit in ofwel de Nederlandstalige dan wel de Franstalige gemeenschap zijn, in functie van de toeleider. Zoals eerder aangegeven is de Brusselse bevolking evenwel ingrijpend veranderd sinds de politieke structuren van de Belgische samenleving vorm kregen als resultaat van een pacificatieproces tussen beide taalgroepen. Brussel werd een zogenaamde meerderheid-minderheid stad waarin beide traditionele gemeenschappen eigenlijk zelf een minderheid zijn. De geijkte structuren waarop ook het integratiebeleid is geënt, maken de realisatie van sociale cohesie verre van evident.

De Vlaamse Gemeenschap kent sinds 2003 een inburgeringsdecreet, en organiseert in die hoedanigheid al 22 jaar inburgeringscursussen. Toch kan gesteld worden dat in die periode de invalshoek voor de organisatie van inburgeringscursussen duidelijk is gewijzigd. In 2003 ontwikkelde men een decreet dat eerder gestoeld was op rechten, bestaande uit een verplicht traject met lessen maatschappelijke oriëntatie en Nederlands als tweede taal. In de daaropvolgende jaren werd het beleidskader geleidelijk verbreed en geprofessionaliseerd: de doelgroep werd uitgebreid naar onder meer oudkomers en in het buitenland geboren Belgen, terwijl de regie en kwaliteitsbewaking werden versterkt. Thans is het inburgeringstraject stevig verankerd in het Vlaamse integratiebeleid, met een modulair en verplicht pakket dat vier pijlers omvat: (1) het verwerven van Nederlands als verbindende taal, (2) het volgen van maatschappelijke oriëntatie, (3) inschrijving bij VDAB met het oog op tewerkstelling, en (4) het participatie- en netwerktraject[1]. Vanaf september 2023 werden de eerste twee pijlers betalend. Dit betalende karakter werd tevens door het Grondwettelijk Hof (GwH) bevestigd in het Arrest van 20 juli 2023. Het GwH gaf echter wel aan dat de Vlaamse regelgever een situatie creëerde die aanleiding kon geven tot discriminatie. Deelnemers die verplicht werden om deel te nemen aan de inburgeringscursus konden immers geen aanspraak maken op een gedeeltelijke of volledige vrijstelling van betaling voor de cursus Nederlands voor anderstaligen; terwijl de deelnemers die deelnamen aan de vrijwillige cursussen van de VDAB hiervoor wel in aanmerking kwamen. Het Arrest vernietigde derhalve de Artikels 7.6 en 7.9 van het nieuwe Inburgeringsdecreet uit 2022.[2] De huidige situatie is dat de Vlaamse regelgever anno 2025 een zeer doorgedreven aanpak hanteert, met een duidelijk uitgestippeld traject inzake inburgering. 

In het BHG kreeg dit een andere vorm. Bij de tweede staatshervorming van 1980 werd de bevoegdheid tot inburgering overgedragen aan de respectievelijke gemeenschappen. Vlaanderen besliste om de inburgeringscursussen door de Vlaamse Gemeenschap te laten organiseren. Aan Franstalige zijde werd echter in 1993 beslist om de bevoegdheden over te dragen aan het Waals Gewest en aan de COCOF (Franstalige Gemeenschapscommissie) (Xhardez, 2016: 3). Deze bevoegdheid werd echter gedurende een hele periode niet daadwerkelijk omgezet in concreet beleid. In Brussel was men er toentertijd van overtuigd dat inburgering meer een “laissez-faire”, assimilatiegerichte aanpak nodig had. De beleidslijn was aldus gericht op de algemene sociale cohesie voor alle inwoners, zonder verplichte, cultuurspecifieke trajecten. Vanaf 2012 werden plannen gemaakt voor vrijwillige integratietrajecten voor nieuwkomers (Adam, 2013). In de praktijk was er inzake inburgering langs Franstalige kant dus een leemte in de periode 2004-2015. De enige inburgeringstrajecten binnen het BHG waren in die tijdsspanne de Nederlandstalige, georganiseerd conform de Vlaamse regelgeving. Het is pas sinds 2013 dat er ook een principeakkoord bestaat binnen de COCOF over een zogenoemd Franstalig inburgeringsbeleid. Dat werd verder uitgewerkt in 2015, en omvatte een veel minder doorgedreven traject dan de Vlaamse variant. Er werden slechts 10 uur rechten en plichten voorzien. Er was ook geen sprake van loopbaanoriëntatie en trajectbegeleiding. 

Sinds 1 januari 2024 is de situatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verder gefragmenteerd. Personen die in het BHG onderworpen zijn aan de inburgeringsplicht kunnen kiezen tussen het traject van de Vlaamse Gemeenschap, georganiseerd door het Agentschap Integratie en Inburgering en vormgegeven door het Brussels Onthaalbureau voor Nieuwkomers (BON), het tweetalige traject van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, of de Bureau d’Accueil pour Primo-Arrivants (BAPA). In de organisatie van deze trajecten bestaat er echter een discrepantie. De Brusselse ordonnantie van 20 juli 2023 spreekt van drie stappen in het inburgeringstraject: (1) Een onthaalfase (2) Een module van lessen Nederlands of Frans en (3) Een opleiding inzake burgerschap.[3] Echter, aangezien de trajecten georganiseerd door BON worden uitgevoerd door de Vlaamse Gemeenschap, omvatten deze trajecten de extra vereisten voor een inburgeringstraject. Inburgeraars zijn hierbij verplicht om zich binnen de 60 dagen aan te melden bij VDAB of Actiris met het oog op toegang tot de arbeidsmarkt. Ze dienen ook te participeren aan een netwerktraject in een Nederlandstalige context (in het BHG is dit vrijwillig).[4] Daarnaast legt het Vlaams inburgeringsdecreet een extra taalvereiste op: de deelnemers dienen binnen de 24 maanden na het verkrijgen van hun inburgeringsattest voor te leggen dat ze een taalniveau B1 hebben bereikt. De ordonnantie van de GGC kent deze verplichtingen niet. 

Naast een verschil in het vormelijke aspect van de trajecten, bestaat er ook een verschil in het toepassingsgebied van wie verplicht wordt tot deelname aan de inburgeringscursus. De Brusselse ordonnantie van 20 juli 2023 hanteert een aanzienlijk nauwere afbakening van de verplichte inburgeringsdoelgroep dan het Vlaamse Inburgeringsdecreet. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt de verplichting uitsluitend voor meerderjarige derdelanders (niet-EU/EER/Zwitsers) tussen 18 en 65 jaar die, na 1 juni 2022, voor het eerst worden ingeschreven in het vreemdelingenregister van een Brusselse gemeente, met een verblijfstitel van meer dan drie maanden, en die op dat ogenblik minder dan drie jaar wettig in België verblijven. Alle EU-burgers en hun erkende familieleden blijven in principe vrijgesteld. Het Vlaams Gewest daarentegen hanteert geen drempel van drie jaar wettig verblijf en verbindt de verplichting aan elke niet-EU-nieuwkomer van 18 tot 65 jaar die zich voor het eerst met een verblijfstitel van meer dan drie maanden in een Vlaamse gemeente inschrijft. Sinds de decreetswijziging van 2022 kunnen bovendien, in functie van een migratiemotief, ook bepaalde EU-burgers onder de Vlaamse inburgeringsplicht vallen. Binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hanteert het BON dus een ruimere wervingsruimte dan de strikt verplichte nieuwkomers volgens de Brusselse regelgeving. Met name richt het zich ook op zogenoemde rechthebbenden en oudkomers. Hieronder vallen vreemdelingen en in het buitenland geboren Belgen met minstens één in het buitenland geboren ouder, die ouder zijn dan 18, de deeltijdse leerplicht hebben voltooid of aanvullend bij wie deelname aan een inburgeringstraject nuttig wordt geacht, en die ingeschreven zijn in het rijksregister in een Vlaamse of Brusselse gemeente, met een wettig verblijf. Samengevat: een traject binnen het BON houdt zich aan de inburgeringsvereisten voor de Vlaamse Gemeenschap, met als twee de facto verschillen dat er (1) voor deelnemers binnen het BHG bij het niet afwerken van de laatste twee pijlers geen sanctievoorwaarde is voorzien. Daarnaast is (2) het traject voor inburgeraars bij het BON kosteloos, terwijl deelnemen aan de variant georganiseerd binnen de Vlaamse Gemeenschap minimum 360 euro kost. 

Dit alles creëert een sui generis-situatie, waarbij het een verschil maakt of er een traject wordt gelopen bij de BAPA of onder het BON, ondanks het feit dat er binnen de werking van het BHG een enkele geldende ordonnantie is. Gezien de werkingsperiode pas is aangevat in 2024 lijkt hier ruimte voor verbetering mogelijk; temeer daar de BAPA’s sindsdien, in samenwerking met het Huis van het Nederlands, ook Nederlandstalige inburgeringstrajecten aanbieden. Toch lijkt het tij in eerste instantie niet te keren. Volgens het CBAI[5] volgden in 2024 slechts 24 personen het Nederlandstalige traject via BAPA.[6] Uit de analyse van VIA – één van de Brusselse BAPA’s – blijkt dat cursisten die het traject in het Nederlands willen volgen nog steeds worden doorverwezen naar BON.[7] Ondanks dit alles winnen de trajecten aan populariteit. We merken hier echter toch ook enkele opmerkelijke verschillen tussen de trajecten volgens provincie. Onderstaande grafiek geeft het aantal inburgeringstrajecten georganiseerd onder het Agentschap Integratie en Inburgering (AGII) weer. 

Deelname inburgeringstrajecten binnen het BHG

De evolutie van het aantal inburgeraars verloopt voor Brussel voor de periode 2020–2024 anders dan voor de Vlaamse provincies.

figuur1
Figuur 1: Aantal inburgeringscontracten afgesloten AGII (2020-2024). Bron: Eigen berekening op basis van de jaarverslagen van AGII

Terwijl het Vlaamse gemiddelde na 2021 slechts licht terugvalt en vervolgens gestaag blijft stijgen, kent Brussel eerst een scherpe piek en daaropvolgend een sterke daling: het aantal afgesloten inburgeringscontracten stijgt van circa 2.274 in 2020 naar ongeveer 2.845 in 2021, maar zakt in 2022 fors terug tot circa 1.915. Deze terugval valt samen met de invoering van de inburgeringsplicht in 2022 en de verdere uitwerking ervan in 2024 binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wat tijdens de overgangsfase vooral zorgde voor een grote instroom binnen de Franstalige variant. De cijfers van de BAPA’s tonen in 2023 en 2024 immers een scherpe stijging van het aantal inschrijvingen. Zo evolueerde het aantal intakes van 2.228 in 2022 naar 4.949 in 2024.[8] De BAPA’s rapporteren hierbij dat ze sinds de nieuwe regelgeving collectief met een capaciteitsprobleem kampen. Vanaf 2023 herneemt de groei tevens bij de Nederlandstalige variant: het aantal contracten klimt dat jaar naar circa 2.471 en bereikt in 2024 met ongeveer 3.173 het hoogste peil van de volledige periode. Dat laatste is wellicht te verklaren door het verplichtend karakter dat het inburgeringsbeleid ondertussen heeft verkregen, alsook door het openstellen van vrijwillige trajecten. Tegen het einde van de observatieperiode overtreft Brussel de meeste Vlaamse provincies, een stijging die samenvalt met de in 2022 verankerde verplichting.

Ten slotte merken we op dat een vergelijkende analyse tussen de Brusselse en Vlaamse inburgeringstrajecten niet evident is, omdat ze beiden functioneren binnen verschillende institutionele kaders en door andere instanties worden opgevolgd. Dit leidt tot twee belangrijke belemmeringen voor een directe vergelijking. Ten eerste biedt de zogenoemde taalbalans van de BAPA’s op het eerste gezicht een geschikt referentiepunt met de Nederlandstalige NT2-cijfers. Toch moet men constateren dat de taalbalansen van de BAPA’s geen reële taalbehoefte weergeven. Zo werden in 2024 4.875 taalbalansen opgesteld, maar 52% van de betrokkenen (2.548 personen) voldeed bij inschrijving al aan het vereiste taalniveau, een tendens die zich ook in 2022 en 2023 voordeed. Ten tweede, bevat het jaarrapport van het AGII geen uitgesplitste cijfers voor het aantal deelnemers in Brussel, terwijl de CBAI wel een duidelijke stijging noteert in het aantal opgestelde sociale balansen, van 1.576 in 2020 tot 4.949 in 2024. Door deze verschillen in rapportering ontbreekt een gemeenschappelijk referentiekader, waardoor een onderbouwde vergelijking tussen beide systemen niet mogelijk is. [9]

Slotbedenkingen

De analyse van het Brusselse inburgeringsbeleid toont een complex en in zekere zin paradoxaal beeld. Enerzijds wijzen de Taalbarometergegevens op een blijvende taaldiversiteit en de centrale, maar niet exclusieve positie van het Frans bij in Brussel geboren inwoners. Bij de in het buitenland geboren bewoners blijven “andere talen” structureel dominant, terwijl het Nederlands er marginaal aanwezig is. Deze diversiteit confronteert het inburgeringsbeleid met de realiteit dat geen van beide klassieke taalgemeenschappen nog een vanzelfsprekend integratiekader biedt. Anderzijds legt de institutionele context van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een dubbele logica bloot. Sinds 2022 geldt weliswaar een inburgeringsplicht, maar door de verdeling van de bevoegdheden ontstaan twee parallelle trajecten: het Vlaamse BON-traject, dat de vier Vlaamse pijlers volgt, en het Franstalige BAPA-traject, dat inhoudelijk minder verregaande verplichtingen kent. Beide trajecten zijn echter de jure gestoeld op dezelfde ordonnantie en zouden geen ongelijkheid mogen creëren in werking.

Deze tweedeling creëert niet enkel verschillende drempels en verwachtingen voor nieuwkomers, maar leidt in de praktijk mogelijk tot ongelijke stimulansen voor taalkeuze en arbeidsmarktoriëntatie. De data van zowel AGII als CBAI suggereren dat de invoering en verdere uitwerking van de Brusselse verplichting sinds 2022 een duidelijk aanzuigeffect heeft gehad, met een sterke toename van inschrijvingen in zowel de Franstalige als de Nederlandstalige trajecten. Toch wordt de impact van het beleid bemoeilijkt door de uiteenlopende meetmethodes en rapporteringssystemen. De Vlaamse cijfers verwijzen naar afgesloten contracten, terwijl de Franstalige rapportage de trajecten opsplitst in fases, waardoor een directe vergelijking moeilijk blijft.

De Brusselse inburgeringscasus illustreert treffend hoe de combinatie van een gewijzigde sociale realiteit (in dit geval gekenmerkt door een toenemende diversiteit) en een vast institutioneel gegeven met gesplitste bevoegdheden, een sui generisbeleid heeft gecreëerd dat weliswaar meer nieuwkomers bereikt, maar tegelijk de beoogde gelijkheid en transparantie kan ondergraven. Zonder het zoeken naar een bestuursmodel waarin verdere harmonisering van doelgroepen, verplichtingen en evaluatie-instrumenten worden geïntegreerd, dreigt de Brusselse inburgeringsplicht haar potentieel te verliezen als hefboom voor sociale cohesie en gedeeld burgerschap.

Bibliografie

Adam, I. (2013). Immigrant Integration Policies of the Belgian Regions: Sub-state Nationalism and Policy Divergence after DevolutionRegional & Federal Studies, 23(5), 547–569.

Anderson B. (1983). Imagined Communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. London: Verso.

Duszczyk, M, Pachocka, M. & Pszczółkowska, D. (2020). Introduction. in Relations between Immigration and Integration Policies in Europe: Challenges, Opportunities and Perspectives in Selected EU Member States (pp. 1-6). Routledge.

Janssens, R., Witte, E., De Metsenaere, M., Kavadias, D., & Mares, A. (2024). Brussel. Het strijdpunt Brussel. In -, Encyclopedie van de Vlaamse Beweging : De synthese (pp. 97–118). Lannoo. 

Joppke, C. (2014). Immigrants and Civic Integration in Western Europe. Institute for Research on Public Policy - IRPP Study (43).

Kavadias, D., Echeverria, N., Van Cappel, G., Spruyt, B., & Engels, N. (2022). Inleiding. Jongeren in Brussel. In Zinnekes zijn Debest. Diversiteit aan het werk bij Brusselse jongeren van vandaag (pp. 13–38). Asp / Vubpress / Upa.

Saeys, M., Simon, R., & Kavadias, D. (2025). Taalbarometer. Een actueel beeld van meertaligheid en het Nederlands in Brussel. Brussel: Lannoo.

Xhardez, C. (2016). Integratie van nieuwkomers in Brussel: een institutionele en politieke puzzelBrussels Studies, 105. 


[1] Art. 27, § 3 van het Decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, zoals laatst gewijzigd bij Decreet van 22 oktober 2021.

[2] Grondwettelijk Hof, arrest nr. 115/2023 van 20 juli 2023

[3] Art. 4 Ordonnantie betreffende het inburgerings- en begeleidingstraject voor nieuwkomers en buitenlandse personen, 20 juli 2023, BS 25 augustus 2023.

[4] In het jaarverslag voor 2024 gaf het Agentschap Integratie en Inburgering ook aan dat ze de “VGC ondersteunen (…) in de uitbouw van de vierde pijler in het inburgeringstraject: het participatie- en netwerktraject.” Agentschap Integratie en Inburgering. Strategisch plan 2021-2025 / Jaarverslag 2024. Vlaanderen: Agentschap Integratie en Inburgering, 22 maart 2024, p. 27. Beschikbaar via Publicaties Vlaanderen: https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/75339

[5] Het CBAI is het Centre Bruxellois d'Action Interculturelle. Het is een Brusselse VZW die jaarlijks een rapportage maakt van het inburgeringsbeleid binnen de drie BAPA’s. Het vormt voor het BHG de meest betrouwbare analyse, en wordt alsdusdanig ook gebruikt in de officiele jaarverslagen van de desbetreffende BAPA’s.

[6] VIA, Activiteitenverslag 2024, Onthaalbureau voor nieuwkomers en buitenlandse personen, 

[7] Ibid.15

[8] Centre Bruxellois d’Action Interculturelle (CBAI), Monitoring van het inburgeringstraject voor nieuwkomers en buitenlandse personen. Evaluatieverslag 2024, juni 2025, p. 41.

[9] Ibid, p. 41

Type de publication
Carte
Catégorie
Démographie
Multilinguisme
Minorités
Région
Région de Bruxelles-Capitale
Share this