Staten-Generaal van Brussel, Synthesenota nr. 9, 2009

Na de moord op Joe Van Holsbeeck is gebleken dat men de jongeren niet over dezelfde kam mag scheren: er zijn jongeren die goed presteren op school en opkomen voor een goede zaak; jongeren die automatisch verdacht worden en zomaar met de vinger worden gewezen; jongeren wier bestaan wordt onthuld door bewakingscamera’s. Rebellerende jongeren hebben twee ogenschijnlijk contradictorische eigenschappen: ze zijn grootmoedig, maar er gaat ook een dreiging van hen uit. De moord op Joe Van Holsbeek is meer dan een uiting van jongerengeweld. Men moet zich ook afvragen waarom men bepaalde Brusselse jongeren blijft uitsluiten, waarom hun bestaansonzekerheid toeneemt en waarom het antagonisme tussen jongeren van verschillende sociale en etnische afkomst toeneemt. Het hoofdstuk over jongeren in “Réussir Brussel”, opgesteld en uitgegeven door Charles Picqué in 1989, wijst op de geringe aandacht die men heeft voor deze bevolkingsgroep. Twintig jaar later gaat deze vaststelling nog steeds op. Erger nog, de situatie is in bepaalde opzichten verslechterd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt een groot aantal jongeren. Dat is veeleer een bron van mogelijkheden en kansen dan een handicap. Echter, dat is niet de overheersende mening. Jongeren worden te vaak benaderd vanuit het perspectief van de sociale problemen die zij veroorzaken. Deze bijdrage ontsnapt, helaas, niet helemaal aan die trend.