Auteur(s)
Vermeire Elke
Bron

Documentatiecentrum Vlaamse Rand, Rand-abc-fiche, 2010

Organisatie
Documentatiecentrum Vlaamse Rand
Jaar
2010
Taal
NL
Rand-abc fiche

De geografische taalgrens

Op de kaart van België is de taalgrens een golvende, horizontale lijn. Ze loopt van west naar oost en lijkt het land zowat middendoor te snijden, net onder de hoofdstad Brussel.
De taalgrens bakent twee taalgebieden af: het Nederlandse en het Franse.
 
Een eeuwenoude grens ...
Hoe oud die taalgrens precies is, staat niet vast. Vermoedelijk is ze de eerste eeuwen van onze tijdrekening ontstaan. In al die tijd is ze nauwelijks gewijzigd. Dat is opmerkelijk, want ze valt niet samen met een natuurlijke grens. In het westen, bij de Noordzee, is ze in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw naar het noorden opgeschoven. Nu valt ze daar ongeveer samen met de landsgrens tussen België en Frankrijk.
De grens tussen het Nederlandse en het Franse taalgebied in België, tussen Vlaanderen en Wallonië, is een taalgrens - geen etnische grens.
 

... aanvankelijk zonder politieke betekenis

Eeuwenlang speelde de taalgrens nauwelijks een politieke rol. In de Middeleeuwen gebruikten de kerk en de wetenschap het Latijn, dat ook in de administratie overheerste. Later werd ook in het noorden (het huidige Vlaanderen) het Frans gebruikt als taal van het hof en de leidende kringen. De anonieme massa van arbeiders, handwerkers en boeren hanteerde de volkstaal, het Vlaams. Ook steden als Brugge, Gent, Antwerpen of Brussel werden in de volkstaal bestuurd. De meeste van die Vlaamse steden bleven tot diep in de zestiende eeuw zeer voorspoedige handelssteden en verdedigden hun autonomie met grote hardnekkigheid.
 
 

taalgrens belgië

De elite verfranst

 
In grote lijnen bleef die taalsituatie dezelfde tot het eind van de achttiende eeuw. Wel nam het prestige van het Frans als cultuurtaal in de loop der eeuwen voortdurend toe. Net zoals in de rest van Europa sprak de maatschappelijke elite ook in Vlaanderen Frans, de taal van een machtige monarchie en een invloedrijke cultuur. In het middelbaar onderwijs werd Frans stilaan de onderwijstaal, ook in Vlaanderen. Toch werd het volk nog grotendeels in de eigen taal bestuurd. Ook de burgerij gebruikte in de besloten huiskring nog vaak de volkstaal. De elite en de rest van de bevolking vertoefden in twee totaal verschillende taalwerelden die nauwelijks met elkaar in contact kwamen.
In 1795 werd het huidige België geannexeerd door de revolutionaire Franse Republiek. De nieuwe overheid zette administratie, gerecht, leger, pers en onderwijs in als instrumenten van verfransing. De elite vond het niet meer vanzelfsprekend dat de volkstaal als bestuurstaal werd gehanteerd. Toen België in 1815, na de nederlaag van Napoleon, bij Nederland werd ondergebracht, ging die verfransing nog een tijdje door. Pas na enkele jaren zette de Nederlandse overheid maatregelen in de steigers om Vlaanderen te vernederlandsen. Die taalpolitiek was echter nog te jong om vruchten af te werpen toen België zich in 1830 afscheurde en onafhankelijk werd.
 

De sociale taalgrens

België, 1830: Frans als officiële taal

België kreeg een voor die tijd vrij progressieve Grondwet, die onder meer taalvrijheid waarborgde: in het nieuwe Koninkrijk mochten alle burgers de taal spreken die ze wilden. Maar tegelijk koos het nieuwe bewind ondubbelzinnig voor het Frans als staatstaal. Frans werd de taal van regering en parlement, administratie, leger, wetgeving, justitie, hoger en middelbaar onderwijs, diplomatie en bedrijfsleven.
In praktijk stelde die taalvrijheid dus niet veel voor.
 

Taal en sociale status

Als officiële taal van de staat en van de politiek-economische elite groeide het Frans uit tot een statussymbool. Het werd vereenzelvigd met cultuur en universalisme. De Nederlandse volkstaal werd geassocieerd met onwetendheid en achterlijkheid. Ze werd nauwelijks onderwezen, bezat geen cultureel prestige en was nog niet uitgegroeid tot een standaardtaal. Voor de dagelijkse communicatie in eigen beperkte kring was ze misschien wel geschikt, maar wie hogerop wou, moest Frans leren en op zijn minst tweetalig[1] worden.

Op die manier ontstond een hechte band tussen taalgebruik en sociale positie. Het nieuwe België werd doorkruist door twee taalgrenzen: de eeuwenoude territoriale taalgrens, die van oost naar west liep en Vlaanderen en Wallonië scheidde, en de sociale taalgrens. Die liep dwars doorheen de bevolking van Vlaanderen (inclusief Brussel). Ze scheidde de elite [2]af van de middenklasse en natuurlijk ook van de groep van arbeiders en boeren.

Brussel, een verfranste hoofdstad

Dat Frans de officiële staatstaal van België werd, had grote gevolgen voor Brussel, de hoofdstad van het nieuwe koninkrijk. Brussel was een Nederlandstalige stad maar werd na 1830 het centrum van een centralistisch bestuurde eenheidsstaat. Hof, regering en parlement zetelden in Brussel. Rondom dat politiek centrum groeide geleidelijk een financieel-economische elite en een druk mondain en cultureel leven. Brussel kreeg al snel een Franssprekende boven- en middenlaag. Meteen was de basis gelegd voor de verfransing van de hoofdstad.

Een eeuw taalwetten

Het Vlaamse verzet tegen het taalmonopolie van het Frans kwam langzaam op gang. Uiteindelijk zou de emancipatiestrijd ruim een eeuw duren. Elke toegeving van de Franstalige elite moest moeizaam worden bevochten. Naarmate het Nederlands aan macht en zelfbewustzijn won, werden de eisen van de leidende Vlaamse intellectuelen scherper.
In het onafhankelijke België vormden de Vlamingen de numerieke meerderheid. Het zou nog een hele tijd duren voor ze dat demografisch overwicht konden vertalen in politieke invloed. Dat hing onder meer samen met het beperkte stemrecht[3]. Om het Nederlands in Vlaanderen als officiële taal te laten erkennen, was het handjevol voorstanders tot diep in de negentiende eeuw afhankelijk van Franstalige verkozenen. Die vonden de officiële erkenning van twee talen in één land maar niks. Het idee was staatsgevaarlijk en bedreigde de eenheid van het land. Bovendien waren veel Franstaligen beducht voor de sociaaleconomische gevolgen. Omdat het Frans de staatstaal was, konden Walen die geen woord Nederlands begrepen in Vlaanderen toch worden benoemd in een openbare functie. In een tweetalig België zouden de carrièrekansen van eentalige Walen behoorlijk krimpen.
Daarnaast was het voor heel wat Franstaligen ondenkbaar dat ook Wallonië tweetalig zou worden. Voor deze regio hielden de Franstaligen daarom resoluut vast aan het territorialiteitsbeginsel: het principe dat op een afgebakend territorium één enkele officiële taal wordt gehanteerd[4].
Als gevolg hiervan streefden Vlamingen niet langer naar de erkenning van het Nederlands naast het Frans, als een gelijkwaardige taal in een volledig tweetalig België. Vanaf het begin van de twintigste eeuw eisten ze ook in Vlaanderen de toepassing van het territorialiteitsprincipe en wilden ze het Waalse motto streektaal is bestuurstaal ook in Vlaanderen verwezenlijken.
De Gelijkheidswet (1898) erkende het Nederlands als officiële rijkstaal, gelijk aan het Frans. Wallonië bleef eentalig Frans, Vlaanderen bleef tweetalig. De taalgelijkheid gold overigens niet voor alle domeinen en het Frans bleef ook in Vlaanderen en Brussel de taal van de maatschappelijke elite. Nergens in Vlaanderen kon je universitaire studies in het Nederlands volgen. In de eerste decennia van deze eeuw concentreerde de Vlaamse strijd zich daarom op de vernederlandsing[5] van de rijksuniversiteit in Gent. Die strijd werd in 1930 gewonnen. Maar het zou tot 1968 duren voor de eeuwenoude Vlaamse universiteit van Leuven eentalig Nederlands was.
In 1921 werd België opgedeeld in twee eentalige gebieden – Vlaanderen en Wallonië – en een tweetalig gebied (Brussel). De taal van het gebied moest voortaan ook de bestuurstaal zijn. De politieke elite van het land erkende dus wel dat Vlaanderen een volwaardige taal en cultuur bezat, maar bleef de Franstalige burgerij in de Vlaamse steden taalrechten waarborgen.
In 1932 werd de taalwetgeving helemaal geschoeid op het territorialiteitsbeginsel. De regel streektaal is bestuurstaal gold voortaan ook in Vlaanderen. Toch bleven er overgangsmaatregelen bestaan voor de Franstaligen. Bovendien lag de taalgrens nog altijd niet vast. Om de tien jaar kon ze worden aangepast aan de resultaten van de talentellingen. Die aanpassingen gebeurden nagenoeg altijd in het nadeel van de Nederlandstaligen.
 

De taalwetgeving krijgt vaste vorm

Na de tweede wereldoorlog kwam de taalwetgeving in een definitieve plooi. Vlaanderen kon zijn demografisch overwicht stilaan in politieke macht vertalen en voerde zodoende een volstrekte eentaligheid in. Om die eentaligheid te beschermen, moest de taalgrens definitief worden vastgelegd. Het systeem van de talentellingen hield immers de deur open voor verfransing aan de taalgrens en rond Brussel. Een stabiele taalgrens zou conflicten voorkomen. Na onderhandelingen tussen Franstalige en Nederlandstalige politici werd op 8 november 1962 de taalgrens vastgelegd. Dat gebeurde met een democratische meerderheid van Vlamingen en Franstaligen. De talentellingen waren al in 1961 afgeschaft. Voortaan kon de taalgrens alleen nog worden gewijzigd door een parlementaire meerderheid. Meteen kon België worden ingedeeld in vier taalgebieden [6]: het Nederlandse (Vlaanderen), het Franse (Wallonië), het Duitse (een gebied aan de Duitse grens) en een tweetalig Frans – Nederlands gebied (de 19 gemeenten van Brussel). Aan weerszijden van de taalgrens kregen de gemeenten die men tot dan toe als tweetalig beschouwde voortaan een eentalig statuut. Elke Belgische gemeente maakt ondubbelzinnig deel uit van één – en niet meer dan één – van die vier taalgebieden. Tijdens de onderhandelingen werden overigens enkele grenscorrecties aangebracht. Komen en Moeskroen verhuisden naar Wallonië, zes gemeenten in de Voerstreek verhuisden naar Vlaanderen.
 
 
Afbeelding verwijderd.
 
Een jaar later, in 1963, werd de taalwetgeving voor bestuurszaken grondig hervormd. In die bestuurstaalwet werd het begrip taalgrens verbonden met het begrip taalgebied. Deze taalgebieden werden in 1970 ook verankerd in de Grondwet. Ook dat is gebeurd met een democratische meerderheid van Vlamingen en Franstaligen. Meteen werd ook voor eens en voor altijd afgesproken hoe men de taalgrenzen en de taalgebieden in de toekomst kan wijzigen. Men wou verhinderen dat dergelijke wijzigingen om de haverklap zouden optreden. Als elke nieuwe regering meteen ook een nieuwe taalgrens zou invoeren, zou dat het samenleven van de taalgemeenschappen in België onmogelijk maken. Ook wou men verhinderen dat één enkele taalgemeenschap de macht zou krijgen om de taalgrens op eigen houtje[7] aan te passen.
 

Taalfaciliteiten

Meteen leek het territorialiteitsbeginsel helemaal te zijn gerealiseerd. De overgangsmaatregelen voor de Franstaligen werden opgeheven, ondernemingen werden verplicht de officiële taal van de regio te gebruiken in hun relaties met het personeel en met de overheid. Toch bleef een uitzondering op de strikte toepassing van het territorialiteitsbeginsel bestaan. Een aantal gemeenten aan weerszijden van de taalgrens en in de Vlaamse Rand rond Brussel kreeg een bijzonder taalstatuut. Anderstalige inwoners genieten daar zogenaamde taalfaciliteiten. Als ze dat wensen, kunnen ze de communicatie met hun overheden in hun eigen taal laten verlopen. In de Vlaamse Rand rond Brussel betekent dit dat Franstaligen dus kunnen vragen dat ze allerlei documenten in het Frans toegestuurd krijgen. Ook kan voor hen lager onderwijs worden georganiseerd.
 

Zeer strenge voorwaarden

De taalgrens kan dus enkel worden gewijzigd als daarvoor in het federale parlement een bijzondere meerderheid bestaat. Dat betekent dat het wijzigingsvoorstel in de twee kamers van het federale parlement een tweederde meerderheid achter zich moet krijgen en dat in elke taalgroep een meerderheid van de parlementsleden achter de wet moet staan. De taalgrens kan dus maar worden gewijzigd als daar zowel bij Nederlandstalige als bij Franstalige parlementsleden een meerderheid voor wordt gevonden. Vlamingen en Franstaligen kunnen de taalgrens nooit eenzijdig veranderen.
 

[1] Dat gebeurde dan ook. In 1846 bedroeg het aantal Franstaligen in Vlaanderen 3,2 procent van de bevolking. Dat aandeel steeg tot 4,1procent in 1866. Behalve in de steden zou het vervolgens vrij stabiel blijven. Wat in de daaropvolgende decennia wel zou toenemen, was het aantal tweetalige Vlamingen: van 6 procent in 1866 tot 12,3 procent in 1910.

[2] Die zeer kleine elite vormde overigens ook de zeer kleine minderheid die politiek mondig was. In 1830 werden de leden van het voorlopige parlement verkozen door 30.000 kiezers, op een bevolking van ruim 4 miljoen. Nagenoeg al die kiezers waren eentalig Frans of tweetalig. Arbeiders en kleine boeren waren vooral in Vlaanderen arm en ongeletterd en namen niet deel aan het openbare leven. Pas in 1914 zou de leerplicht tot 14 jaar worden ingevoerd.

[3] Tot 1893 bezat alleen een beperkte sociaaleconomische elite stemrecht. In 1893 werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd: alle Belgische mannen kregen minstens één stem, maar de elite kreeg twee of drie stemmen. Daardoor vertienvoudigde het aantal kiezers. Het enkelvoudig stemrecht ("een man, een stem”) kwam er in 1919. En in 1948 mochten de Belgische vrouwen voor het eerst naar de stembus. De emancipatie van de Nederlandse taal liep dus gelijk op met de democratisering van het stemrecht.

[4] Het territorialiteitsbeginsel is dus gericht op taalhomogeniteit. Van inwijkelingen wordt verwacht dat ze moeite doen om de gebiedstaal te leren omdat dit nu eenmaal de beste manier is om zich vlot te integreren in hun nieuwe taalgebied.

[5] De vernederlandsing van de Gentse universiteit had niet alleen een symbolische betekenis. Sinds 1883 konden Vlaamse jongeren hun middelbaar onderwijs gedeeltelijk ook in het Nederlands volgen. Toen de eerste lichtingen afstudeerden, stelden ze vast dat ze alleen in het Frans hoger onderwijs konden volgen. Gent bezat de enige rijksuniversiteit in het Nederlandse taalgebied.

[6] Het begrip "taalgebied” is niet louter beschrijvend bedoeld. Het is wel degelijk een juridisch begrip. Met het Nederlandse taalgebied bedoelt men dus niet het gebied waar feitelijk Nederlands wordt gesproken. Neen, het is het gebied waar het Nederlands moet worden gebruikt voor een aantal domeinen die de wet uitdrukkelijk opsomt – bestuur, onderwijs, justitie, bedrijfsleven. Wie in het Nederlandse taalgebied woont, mag in de privésfeer de talen gebruiken die hij wil. Alleen voor "handelingenvan het openbaar gezag en voor gerechtszaken” is dat anders: daar is het Nederlands verplicht.

[7] Er zijn in België meer Nederlandstaligen dan Franstaligen. Die verhouding vinden we ook in het federale parlement. Het zou dus denkbaar zijn dat alle Nederlandstalige parlementsleden het over de partijgrenzen heen op een akkoord gooien om op eigen houtje de taalgrens te wijzigen. Juist dat wou men vermijden. De Vlamingen stemden ermee in om hun numerieke meerderheid niet om te zetten in een machtsoverwicht.


Publicatie type
Fiche
Categorie
Communautaire verhoudingen
Staatshervorming
Taal
Taalwetgeving / taalpolitiek
Regio
Vlaamse Rand
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Share this